Laat ik beginnen met een ding duidelijk te stellen: we hebben fantastische kinderen, maar we zijn niet gezegend met goede slapers. Kind 1 spant de kroon, maar ook Kind 2 en 3 zouden menig andere ouder tot wanhoop drijven met hun slaapgedrag. Alleen Kind 4, dat is een Schone Slaapster. Maar laat ik dat niet hardop zeggen, ik wil het lot niet tarten.
Het begon nochtans allemaal goed bij Kind 1. Hij hield zich meteen aan een mooi schema van om de vier uur eten en daartussen was het enige wat hij deed slapen. Dat was zelfs zo rustig dat ik makkelijk tussen twee flesjes door uitgebreid in bad kon gaan liggen, eten koken, de was en de plas doen. Kortom, een modelbaby. Ik snapte niet hoe andere moeders zo konden klagen over hoe druk het was met één baby. Ok, ’s nachts kwam hij ook iedere 4 uur, maar toen waren we nog jong – toch vier jaar jonger dan nu!- en hadden we nog geen jarenlang slaaptekort opgebouwd, dus dat viel ons niet eens zo zwaar.
Na 3 (of was het 4?) maanden sliep Kind 1 ’s nachts zelfs 8 uur aan een stuk door. Onze trots kon niet op. Het kon niet anders of wij hadden een wonderkind op de wereld gezet. Een modelkind. Een voorbeeld voor anderen. Uiteraard.
Maar helaas. Te vroeg victorie gekraaid. Een paar maanden later kwam het eerste tandje er door en was het gedaan met slapen. Vanaf dat ogenblik werd hij iedere nacht wakker, en niet een keer, maar meerdere keren. Met nachten waarin we soms 10 keer per nacht aan zijn bedje stonden. Wat daarvan de oorzaak was? Kleine dingen: een verstopte neus, tutje kwijt, nachtfles nodig, doorkomende tandjes. Dat konden we allemaal wel opgelost krijgen. Fijn was het niet om er iedere nacht uit te moeten, maar hij was makkelijk te troosten en het gehuil viel rationeel te verklaren.
Erger werd het toen Kind 1 rond de leeftijd van een jaar een erg grote verlatingsangst ontwikkelde. Nachten heb ik met hem op schoot – voor zover dat ging met een 8-maand zwangere buik- in de schommelstoel op zijn kamer gezeten tot hij in slaap viel. En nog meer nachten ging ik naast zijn bedje op de grond liggen – nog altijd even zwanger en daarna pas een paar dagen bevallen – om dan hand in hand in slaap te vallen. Ideaal was het niet, maar ook dat ging voorbij en het belangrijkste was dat hij sliep. Het ergste hadden we gehad. Dachten we.
Een half jaar later werd Kind 1 iedere nacht tot 20 keer en meer krijsend ‘wakker’. Tussen aanhalingstekens wakker, want hij zat in een soort van trance, we konden hem niet bereiken. Hij leed aan ‘pavor nocturnus’, nachtangst. Het was erg eng om te zien. Een overstuur kwaad klein mannetje, dat heel het huis bij elkaar krijste met de ogen wijd opengesperd, maar waar je helemaal geen contact mee kreeg. Het enige voordeel was dat hij er ’s morgens zelf niets meer van wist en dat Kind 2 en later ook Kind 3 en 4 overal doorheen sliepen. (lang leve een groot huis)
Die nachtangst heeft ruim anderhalf jaar geduurd. In die tijd kregen we ook nog eens Kind 2, 3 en 4 met de daarbij horende onderbroken nachten. Ik hoef niet uit te leggen hoe bitter weinig slaap we toen kregen.
In het begin wilden we onze ervaringen delen en heel vaak kregen we de opmerking: ’Het zou bij mij geen waar zijn. Stuur ze maar eens een week op logement bij ons en het zal wel opgelost zijn! Gewoon laten wenen en ze zullen het wel afleren.’ Onzin. We zijn er van overtuigd dat een kind niet ’s nachts wakker wordt en denkt ‘laat ik eens mijn ouders uit hun slaap halen voor de grap’. Als ze huilen, dan is er iets. En zelfs al is dat dan iets ogenschijnlijk banaal als nood aan een troostende knuffel, dan is dat zo. Onze kinderen weten dat ze bij ons terecht kunnen. Ook midden in de nacht op een tijdstip dat we eigenlijk alleen maar willen slapen.
Dit soort opmerkingen zorgde er wel voor dat we op den duur aan niemand meer vertelden dat we amper aan slapen toekwamen. Dat het zo erg was dat ik ’s middags de auto langs de kant van de weg moest parkeren om een powernap te doen. Dat we ’s avonds om 21u, als we klaar waren met werken, in bed rolden om toch voor een uurtje in een diepe coma te kunnen vallen. Dat de Wederhelft de ene angina na de andere kreeg van oververmoeidheid.
Maar kijk, we zijn nu iets meer dan 4 jaar verder en de slaapsituatie is al heel wat beter. We zullen waarschijnlijk nooit kinderen hebben die lekker uitslapen, dat zullen ze bewaren tot hun pubertijd. En ja, onze dag begint nog steeds tussen 5 en 6 ’s morgens. En ok, gemiddeld 1 keer per week kruipt er ’s nachts een kind tussen ons in om wat voor reden dan ook. En als er een spannende dag geweest is, dan weten we op voorhand al dat Kind 1 een moeilijkere nacht zal hebben (alhoewel dit ook steeds beter wordt). Maar dat is niets in vergelijking met van waar we komen.
Hoe we die tijd doorgekomen zijn? Gewoon door rustig te blijven, er af en toe eens goed om te lachen, meer dan een keer eens goed te vloeken en het talent te ontwikkelen om overal en op elk moment in slaap te kunnen vallen. Maar het allerbelangrijkste: door op een lijn te zitten met elkaar. De Wederhelft is net zo vaak als ik uit bed geweest. Degene die het minst moe was – en oh, wat was dat relatief- stond op. Geen gezucht en gepuf, gewoon opstaan en zorgen dat je daarna zo snel mogelijk weer in bed lag. En natuurlijk deelden we dezelfde visies over troosten, niet laten huilen en bij ons in bed slapen. En we bleven praten. Veel praten. Als er eens een goede nacht geweest was, dan zochten we naar de oorzaak, in de hoop dat de daaropvolgende nachten ook weer toe te kunnen passen.
Slaap… wie heeft dat nu nodig als je elkaar hebt? 🙂
1 Comment